Het ontstaan van Amsterdam

In de tijd dat boeren, vissers en schippers letterlijk het hoofd boven water proberen te houden in het door overstromingen geteisterde Waterland, is Amsterdam niet meer dan een drassig, aan het IJ gelegen veengebied, doorsneden door de rivier de Amstel. Op zoek naar een veiliger gebied om zich te vestigen, trekken de Waterlanders in de 13e eeuw naar de riviermond van de Amstel. Ze bouwen hun rietgedekte, houten huisjes op de dijken aan weerszijden van de rivier, de huidige Nieuwendijk en Warmoesstraat, en leggen rond 1270 op een halve kilometer van het IJ een sluisdam aan in de Amstel - op de plaats waar tegenwoordig het Nationaal Monument staat. Zodoende onstaat er een zeehaven in het Damrak (een ‘rak’ is een recht stuk water) en in het Rokin (‘rak-in’ of binnenrak) een binnenhaven. Op het marktplein naast de dam, de ‘Plaetse’, worden producten als zuivel, vis en bier verhandeld.

Stadsrechten

Amstelland, of ‘Amestelle’, valt indertijd onder het Sticht Utrecht, dat het gebied aan de Heren van Amstel in beheer heeft gegeven. Floris I, graaf van Holland en aartsrivaal van het Sticht, ziet in de nieuwe nederzetting een veelbelovende concurrent voor de Stichtse zeehaven van Muiden. In 1275 schenkt hij de dambewoners tolprivilege; vanaf nu mogen ze gratis over de Hollandse wateren varen. Dit blijkt een slimme zet, want in de daaropvolgende eeuw ontwikkelt de nederzetting zich tot een levendige havenstad. De eerste gilden worden opgericht. Na de toekenning van stadsrechten in 1300 krijgt Amstelredam zelfbestuur en vanaf 1317 valt de stad, na een felle strijd tussen de heren van Amstel en de graven van Holland, definitief onder het graafschap Holland.

Het oude stadhuis op de Dam
Het oude stadhuis op de Dam uit ca. 1400, waar nu het Paleis op de Dam staat

Dankzij hun nieuw verworven status mogen de Amsterdammers hun stad versterken met een burgwal. Rond de Nieuwendijk, de Kalverstraat en de Warmoesstraat worden de Oudezijds- en de Nieuwezijdsvoorburgwal aangelegd. Aan de Oude Zijde bouwen de stedelingen in 1300 hun eerste kerk, de Nicolaaskerk - beter bekend als Oude Kerk. Indertijd spreekt men nog van Kerkzijde en Windmolenzijde, naar de windmolen die ter hoogte van het Nieuwezijds Kolkje staat. Pas als aan de Windmolenzijde de Nieuwe Kerk (1408) wordt gebouwd, maken de termen Oude en Nieuwe Zijde opgang.

Stadsuitbreiding

Tegen het einde van de 14e eeuw moet de stad nodig uitbreiden. Om de bestaande grachten worden de Oudezijds- en Nieuwezijdsachterburgwal (de huidige Spuistraat) heen gegraven. Al vanaf het prille begin herbergt de schippersbuurt op de Amsterdamse wallen vele bruine kroegen en bordelen, waarmee de Rosse Buurt zich het oudste uitgaanscentrum van de stad mag noemen.

Al spoedig blijkt de uitbreiding te bescheiden en zo legt men in 1425 rond de bestaande burgwallen de Singelgracht aan. Deze gracht zal tot aan het einde van de 16e eeuw de grenzen van Amsterdam bepalen. Van de waltorens die de dikke stadsmuur versterken, staan er tegenwoordig nog twee overeind: de Schreierstoren tegenover het Centraal Station en de Sint-Anthoniespoort, die we nu kennen als de Waag op de Nieuwmarkt.

Amsterdam zoals het er een groot deel van de 15e en 16e eeuw uitzag.
Amsterdam zoals het er een groot deel van de 15e en 16e eeuw uitzag. Cornelis Anthoniszoon (1544)

De dam leent zich uitstekend voor het overzetten van zeevracht naar schepen voor de binnenvaart. Dankzij vernuftige ontwikkelingen in de scheepvaart, floreert de handel via de Oostzee, Engeland, Frankrijk en de destijds belangrijkste handelsmetropool Brugge. Amsterdam wordt een van de belangrijkste opslagplaatsen van West-Europa en na een succesvolle strijd tegen de hegemonie van de Hanze op de Oostvaart, beginnen de Amsterdamse schepen de Oostzee te domineren. Vanaf de 15e eeuw bevinden de scheepswerven zich op een terrein net buiten de stad, ten oosten van de Geldersekade (thans de Nieuwmarktbuurt). Dit terrein, de Lastage, wordt beschermd door de Montelbaanstoren. Deze kijkt nog altijd fier over het water uit vanaf de hoek van de Oude Waal en de Oudeschans.

Kloosters en abdijen

Amsterdam is onder devote katholieken geliefd dankzij het Mirakel dat in 1345 heeft plaatsgevonden. Bedevaartsgangers togen hiervoor massaal via de Heiligeweg – die speciaal voor hen is aangelegd - naar de Kalverstraat. Er strijken binnen en buiten de stadsmuren diverse geloofsgemeenschappen neer. De begijnen vestigen zich al in de 14e eeuw aan het Spui (toen nog een water) en bouwen er hun beroemde Begijnhof. Hier kun je nog altijd het Houten Huis bewonderen, een van de twee middeleeuwse houten huizen die in Amsterdam bewaard zijn gebleven (het andere is café ’t Aepgen op Zeedijk 1). De begijnen weten te bedingen dat het Spui nooit bebouwd zal worden, een afspraak waaraan we het pittoreske plein op het Spui danken. De meeste katholieke gebouwen komen na de Alteratie van 1578 in handen van het stadssbestuur en krijgen andere functies. Verschillende straatnamen herinneren nog aan de kloosters en abdijen die er ooit hebben gestaan: de Sint Agnietenstraat, de Reguliersgracht, de Cellebroerssteeg, het Karthuizerplantsoen en nog vele andere.

Het middeleeuwse Begijnhof
Het middeleeuwse Begijnhof
Bron: Bureau Monumenten en Archeologie van de Gemeente Amsterdam

De Alteratie van 1578

Halverwege de 15e eeuw komt het graafschap Holland in handen van het Spaanse Huis van Bourgondië. Terwijl de Amsterdamse burgermeesters zich niet in geloofszaken willen mengen, wordt de stad in de 16e eeuw onderworpen aan een streng Spaans regime, waarbij oproerlingen en ketters zonder pardon worden geëxecuteerd. Na een verwoestend beleg van zes jaar weet de stad zich in 1578 te bevrijden van het Spaansgezinde bestuur. Dankzij haar godsdienstvrijheid en de beperkte macht van kerk en adel, wordt de stad de trekpleister voor inwijkelingen uit alle hoeken van Europa. Terwijl de Republiek met Spanje in oorlog is - de Tachtigjarige Oorlog - breekt er voor Amsterdam een Gouden Eeuw aan.